engelen en duivels 2

Het is carnaval. Ik kijk naar de optocht.
Zie de Engel van Maastricht. Het is een pop. Groot. Van papiermaché.
De pop is groot. Hij heeft een groot hoofd. Een groot aureool.
Grote gespreide armen met lange dunne vingers.
Ik zie de Engel van Maastricht. Het is een pop.
Het is een pop en de pop draait rondjes.
Je zal wel trots zijn als je de Engel van Maastricht bent.
Je zal wel trots zijn met een eigen beeld....

Ren naar huis om het foto-toestel te halen.
De Engel van Maastricht trekt over de oude brug.
Afgetekend tegen het silhouet van de stad.
Rook uit de schoorsteen van de ENCI. De Observant. De achtergrond van een Engel. Een Engel glijd over de brug. Over de Maas.
Een meer dan levensgrote Engel-pop schuift door het beeld.
Rondjes draaiend. Tegen de skyline van Maastricht in de lage winterzon. Alsmaar rondjes draaiend. De zon maakt een corona rond het aureool. Het aureool is een gouden Kerstmis-slinger om ijzerdraad gewikkeld. Ronddraaiend trekt de Engel over het water.
Dit is niet uit te leggen.

Via de Wilhelminabrug en de Markt probeer ik de pivotterende Engel de pas af te snijden. Op de Grote Staat draait hij de bocht om.
In tegenlicht trekt hij voor het Dinghuis langs.
Zo lijkt hij nog groter.
Met rustige bewegingen draait hij om zijn as en komt dichterbij.
De pop heeft grote groene schrikogen. De mond een verbaasde blik. De ellebogen strak langs het lijf geklemd. Het bovenlijf onnatuurlijk breed gevuld. Een rubgy schouderbescherming lijkt het. En wat betekenen die grote grijphanden met de vingers ver open gespreid. Moet er iets gevangen worden? Waarom heeft de Engel van Maastricht grote ’ik zal je pakken ’ handen?

De levende verpersoonlijking van de Engel loopt voor zijn beeld.
Hij rookt een sigaretje en drinkt een biertje.
Hij heeft model gestaan voor zijn evenbeeld. De wandelende Engel is proportioneel beter uitgevallen dan zijn papieren representatie.
Hij heeft een knap gezicht met een mooi regelmatig gebit.
Engel, Engel, roep ik. De camera in de aanslag.
De Engel ziet de lens en schiet in zijn rol.
Hij lacht een brede grijns en neemt de pose van de pop aan.
Hij spreidt de armen wijd uit. De vingers open en een beetje gekromd.
Wat betekent dat toch?
Vrede zij met u?
Laat de kinderen tot mij komen?
De zegen. Geeft hij de zegen? Kunnen Engelen de zegen geven?

Loop over het Vrijthof.
Door het geren achter de Engel aan heb ik de optocht gemist.
Probeer door de drukte weer terug in Wijck te komen.
Op het Vrijthof staat een mini-meisje met een Bob de Bouwer koekje in haar hand. Haar lengte nauwelijks tafelhoogte.
Ze heeft een blauw pakje aan. Ze heeft vleugeltjes.
Ik fotografeer het mini-meisje.
Ze is trots, het kleine meisje. Ze gaat er eens goed voor staan.
Als ik afdruk schiet ze in de lach.
Haar half opgegeten koekje nog stevig in de hand.
Wat een engeltje. Ach nee. Het is een vlinder.
Haar moeder heeft haar als vlinder verkleed.
Loop verder. Door het stadspark. Zie buitenlanders.
Ze zitten op de bankjes in het park en kijken naar de mensen.
Een klein meisje met wilde haren danst op de muziek.
Ze is nauwelijks verkleed. Wat streepjes schmink. Twee kleine duivelhoorntjes. Het asielzoekersmeisje heeft het park voor zich alleen. Een duiveltje danst om het beeld in het park.

Nog een duivel. Een meisje nog net geen vrouw.
Ga goed staan, snauwt de vader als hij de fotograaf ziet.
Hij wil dat zijn dochter goed op de foto komt.
Het meisje gehoorzaamt. Ze gaat stokstijf staan. Ondergaat de afgedwongen foto. Ze is verkleed als duivel. Een vlammende vuurzee op haar gezicht. Duivel-hoorntjes op het hoofd en een rode cape.
Ze kijkt recht in de camera met een verlegen glimlach.
Het is dat het moet van vader lijkt haar verlegen lach te zeggen.
Het zijn de ogen. Haar ogen. Ze zijn zacht. Zo zacht.

Drie rijen dik staan ze op de brug.
Het publiek dat naar de carnavalsoptocht kijkt. Probeer nog steeds terug in Wijck te komen. Nu valt het op. Overal duiken er kleine duivelshoorntjes op tussen de toeschouwers.
Het zijn er veel. En engelen. Witte vleugels. Rode vleugels. Blauwe vleugels. Overal duiken ze op. De duivels en de engeltjes.
Maar wie is wie en van wie valt er iets te vrezen?
Van de personifiëring van de beschermengel van Maastricht met zijn grijpgrage vingers? Van het jongetje op de schouders van zijn vader, kleumend van de kou, dat met beide handen een rode drietand vasthoud?
Hoorntjes, hoorntjes, veel duivels in de stad. Waar zijn de engelen?

Op een parkeerplaats staan twee Engelen achter een auto. Ze roken een sigaretje en drinken seven-up. Daar moeten ze van plassen.
Ze schorren de witte jurken op en doen een plas achter de geparkeerde auto’s. Ze lopen de stad in. Een van de meisjes heeft een zware tred. Het witte pluizige aureooltje, haar stralenkrans, haar teken van heiligheid, danst op haar hoofd.

Het is er niet duidelijker op geworden. De scheiding tussen goed en kwaad. Wie is duivel en wie engel.
Zie meisjes op de markt, jong, mooi. Zijn deze jonge engeltjes de guardian angels of zijn het naïeve prooien voor Blauwbaard-mannen?
Is het dansende zigeuner-meisje in het park het Kwaad of de Engel met de hardroze vleugels en de roze drietand? Nee, het is niet alles wat het lijkt. Duivels en Engelen ze zijn onder ons...

« engelen en duivels 1 | kip »